nieuws

EECKHOUT OTTEVAERE



kwaliteit is geen toeval, maar het gevolg van
continue, doordachte inzet ...

19.07.2017


De tienjarige aansprakelijkheid : bescherming van de openbare veiliheid (Arrest van het Grondwettelijk Hof van 19 juli 2017)


De termijn waarbinnen architect en aannemer aansprakelijk blijven voor de stabiliteitsbedreigende gebreken, bedraagt tien jaar. Er is geen afzonderlijke proceduretermijn. De vordering tegen de aannemer dient te worden ingesteld binnen tien jaar na de aanvaarding van de werken (Cass. 4 april 2003; Cass. 2 februari 2006). Er zijn geen contractuele inperkingen mogelijk van deze termijn (Cass. 05.09.2014). 



Aan het Grondwettelijk Hof werd gevraagd of de tienjarige termijn voorzien in de artikelen 1792 en 2270 BW het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel schendt, aangezien deze termijn (in tegenstelling tot de gemeenrechtelijke verjaringstermijn) niet vatbaar is voor stuiting of schorsing. 



In zijn arrest van 19 juli 2017 beantwoordt het Grondwettelijk Hof deze vraag ontkennend. Volgens het Grondwettelijk Hof wordt het verschil in behandeling redelijkerwijze verantwoord.

De tienjarige termijn in de zin van de artikelen 1792 en 2270 BW is bedoeld om de openbare veiligheid te beschermen: de contractuele aansprakelijkheid van de architect of de aannemer voor ernstige gebreken wordt vanaf de aanvaarding van de werken voor een bijkomende periode van tien jaar verlengd. Deze termijn beoogt de rechtszekerheid te verzekeren en kan contractueel niet worden beperkt. 

Het instellen van een vordering wegens lichte gebreken na aanvaarding (d.w.z. gebreken die de stevigheid van het gebouw niet in gevaar brengen) is daarentegen onderworpen aan de gemeenrechtelijke verjaringstermijn van tien jaar voorzien in artikel 2262bis, §1 BW. Zij is niet van openbare orde, aangezien zij enkel de bescherming van de opdrachtgever beoogt maar niet van de openbare veiligheid. Deze termijn kan bijgevolg wel contractueel worden beperkt.

Los van de verjaringstermijn dient de vordering wegens lichte gebreken bovendien te worden ingesteld binnen een redelijke termijn vanaf het ontdekken daarvan. Deze proceduretermijn geldt niet voor het instellen van een vordering op grond van de artikelen 1792 en 2270 BW. Daarvoor is enkel de tienjarige termijn van belang.

Ten slotte merkt het Grondwettelijk Hof nog op dat een termijn van tien jaar alleszins volstaat om te beoordelen of er ernstige gebreken ontstaan die gedekt worden door de tienjarige aansprakelijkheid. Ook om deze reden is er dus geen aanleiding om de tienjarige vervaltermijn als ongrondwettig te beschouwen.





Terug naar overzicht